ik kan geen boeken schrijven
en ook geen grammofoon
de liefde zal ik niet bedrijven
op een ongewone plaats
altijd zoek ik weer wat vast is
en niet geborgen staat
om ooit te kunnen zeggen
ik was een onverlaat
droef is al wat niet verandert
overtuigd raakt van het zijn
wat nu en onverdroten
stroomt door zoete pijn
nee ik zal geen tranen plengen
om treurnis en geweld
geef mij Ardense hennen
rijp en ongepeld
dan pas zal ik pas na pas
vertragen en verlangen nimmermeer
naar ooit een glimlach
van wat telkens weer
verloren gaat
bomen fluisteren kleuren
licht speelt licht en lichter met de wolken
stemmen dansen stilte
voeten zweven over zacht beton
een steen rolt weg
ik drink woorden uit je mond
mijn blik tuimelt langs je haren
in de bloesem van de dag
balancerend op een waterdruppel
sprak de filosoof
over eindeloze vrijheid in zich zelf
terwijl ik naar beneden dook
aangetrokken door de schaduw van een panter
en vluchtte
in woorden zonder komma’s
de zon scheen fel, te fel
de maan was mij vergeten
gevangen in haar vrijheid
verlangde ik
naar diepe, diepe eeuwigheid.
bleke maan,
beschijn mijn zanderige zangerige pad
hoor haar zingen
de muze
van dit gedicht
zachte warme ogen
spiegelen je wereld groen en stil
tonen kristallijne tranen
terwijl je stem onthullend spreekt
te kort heb ik gekeken
ik heb gedacht gezien gevoeld,
hoe lang nog moet mijn trage lichaam wachten
op wat mijn ziel al weet
De tafel draagt nu woorden en gebaren
- geschenken voor de late dag –
een geesteszieke vrouw werpt theatrale klanken
naar gastronomen aan de oude gracht
Te lang ben ik gevormd
door sobere conventies
“pax dei omnifariam,
semper cupio perpetuus”
Een laatste groet,
voeten vinden de trein van
één en twintig uur zeventien
mijn hoofd vult zich
met jouw gezicht, jouw woorden
- dansend denkend in mijn zolderbrein -
de zon zingt traag haar gouden zang langs stalen spoor
kleurt koeien engelen wit
geeft graan een ochtendgroet in avondland
laat passie zwijgend zingen
dromen van een stille nacht
is een vers gedicht
bezield met levende woorden
gezegd of geschreven
kiezels
in jouw rivier
ze verstevigen je bodem
alsjeblieft
stuur mij terug
de woorden die nog zweven
stuur mij terug wat adem heeft
laat mij zorgen
voor de woorden
teer geschreven
waarin
verlangen leeft
Ik leef in zwarte gaten
zuig op al wat jij mij geeft
hoed je voor mijn woorden
zelfs voor helden zoals jij
zijn mijn woorden ongedicht in vrije val
hoedt u voor mijn woorden ze slaan
als jij mijn muze bent
zal ik je dichter zijn
je schetsen met woorden
blijde tranen zijn mijn inkt
je zachte huid, het perkament
voor regels, in elke pauze
klinkt je stem
fluister mijn woorden - mijn lief -
ze zoenen je lippen
voel mijn gedicht
voor een kort moment
dicht ik mij dicht tegen je aan
vogels vliegen rond mijn hoofd
kraaien nestelen in mijn haren
met lompe poten loop ik op de grond
de geur van rottend vlees hangt in mijn jaren
getooid met reisverhalen zonder reizen
draag ik zonnebrillen zonder zon
een man roept van de kade
naar matrozen op het schip:
"kap los de touwen,
hap de zeelucht in je longen
volg de golven van je hart
pers de woorden in de lucht"
"reis en kom niet weder
reis tot je verloren bent
voel de hartklop van het leven
laat de adem snijden door je strot"
"elke vrouw is weer een haven,
een kort moment van diep genot
- een valkuil voor de slaven -
een zegen voor de schippergod"
"vaar heen, gooi los de trossen"
klinkt luider, steeds luider zijn stem ………
elke vraag
is een bewijs van leven
en elke mening
over wat dan ook
is een vooruitgesnelde dood
mijn vriend
blijf vragen stellen
tot de laatste snik
leef het leven van de filosoof
elke seconde van bewuste aandacht
is een eeuwigheid
wees niet bang om te zijn
zo weinig valt er nog te zeggen
dit vlees verlangt naar rust
naar stollend bloed, wat langzaam rot
en slechts een slijmspoor laat
voor regen, zon en mieren
licht breekt door het vuile venster
beuken buiten schreeuwen groen en bruin
doffe regenslag slaat kleuren tot een grijze moes
de buurman jaagt met botte stalen tanden
zijn onrust jankend
door de planken in zijn schuur
in de verte kraakt een stenen ei
wat brak in ongehoorde stilte
vuur spuwend komt het kuiken tot leven
en strekt zijn loden vleugels
de buurman neukt zijn vrouw
en zij jankt
O.K. daar gaan we dan
op naar Schier
de broers ontmoeten
doopceel lichten en verbergen
betekenis toevoegen
aan ervaring
hopen op woorden
als troost
voor verloren jaren
denken in de lege
veronachtzaamde holtes
van het brein
zijn er stenen
blijven liggen
in het platte land
met haar duinen
op het grensvlak
van de zee
nu liefde vriendschap is geworden
verlangen rust in zachte winterslaap
houden van haar lokroep spreidt
naar stil verleden
en echo van mijn wanhoop smoort
in doffe slagen van een eens zo vrolijk hart,
donkere begeerte bodem slaat uit trouw en ziel
een droge vis naar water snakt
handen zoekend raken
aan brandende vingers, de taal die wij spraken
toen onze harten voeten stampten op een modderig pad
en toekomst hoopvol worden sprak
vrijheid liefde niet kan dragen
keuze eist in passie en gebondenheid
voorbij triomf
van vlinder dunne vleugels
zakt zwaar van tranen
een libel in duister kroos
smekend naar de warme zon
ooit droomde ik een dierentuin
met heksen, monsters in mijn hoofd
liep ik tegels wit en zwart
en toverde autostoppers
tot bakens voor nooit later
ik bad tot god om water
voor vissen in de sloot
zag fietsen spakengroot
ineengekruld langs stenen slangen gaan
de stoep droeg bruine schoenen
mijn benen liepen mee
een oosters meisje
plaste achter onze kerk
en ik zwom in haar ogen.
ooit droomde ik mijn dagen
stroomde onze singel traag langs treuren wilg
kriebelde groen gras mijn blote rug
en streelden mijn oren geklater
van het water in de vijver
vlak bij thuis
ik gooi kiezels naar de maan
maak kringen in de lucht
roep strofen naar de sterren
hier beneden.
voor al wie zachte tonen lopen kan
voor al wie droomt
van licht en schelle zon:
rol je haren door de wind
laat komen wat toekomt
pluk woorden van de grond
maak water met je handen
gooi kiezels naar de maan
op haar tenen kijkt ze uit het raam
kippen en schapen in de wei
het ruisen van de bomen
een auto op de weg
de buurvrouw met de hond
het lome geklater van de fontein
krassende kraaien op het dak
tractor op het veld
kinderen op de fiets
zwaaien naar haar raam
de bel gaat,
ze hoort de stem van haar jeugd
"Minky kom je buiten spelen"
het was die dag dat Psilocybine arriveerde
en mijn ego oploste
er was gefluister vlak bij mijn oren
er waren uitbundige kleurrijke geluiden
dansend rondom mijn ogen
mijn mind was leeg
en vibreerde met alles
niets om aan vast te houden
slechts de stroom van bewustzijn
stilte kwam en omhelsde mij
fluisterde mijn eeuwigheid
waar stemmen stokken
pijn verjaagt wat teder was
zachte vingers niet meer raken
aan vochtig verlangen
verborgen in een dode zee
onstuimigheid, gedempt
in duistere schrale crypten
zuchtend wenst wat gegeven was
croont zij weer haar wonderlijke klanken.
een trom stuwt diepe bassen
in het ritme van weleer
sluipend, strelend nimmer slapend
keer op keer.
altijd weer klinkt
daar de roep
van zwoelend smachten
en altijd weer
stroomt passie
brekend
door het hart
van stenen tijd
het goede
is niet goed genoeg
woorden herbergen geen geluk
herinneren aan wat was
en weer vergeten wordt
herinnering kan niet
en nooit ervaring evenaren
laat komen wat nu is
grauwe vogels
krijsen het verhaal van vroeger
modderpoelen in het zand
bloedzuigers van Gaia
laten lege schimmen los
vlakke dode waters
smoren elk geluid
omhelzen het - eens zo blijde - kinder lijk
Chronos trekt zijn trage spoor
in grijze middelmaat
mijn zwaluw, ik heb de lucht gezien
ik heb gedroomd voorbij de sterren
geknield in duinen van
een smachtende zee, ik heb
de koningin zien dansen op de dam
de zomer ettert voort
in een eindeloze reeks van loze
en al te trotse gebaren
het zoete vlees
kan woorden niet meer dragen
in zachte regen
zie ik je staan
je haren nat
je ogen - vol genot -
gesloten
dan kruip ik in de kraan
verwarm je lichaam
met druppels liefde
en streel je hart
met het ritme
van ons zijn
vlieg mijn vlinder
laat de zon je vleugels strelen
je voeten dansen in het gras
kinder stemmen in de ijle lucht
mijn ogen dromen onze droom
vaker dan de dag zich vult met dagelijks
dan weer hier en dan weer daar
denk ik aan je lach
ik ben een schurk die schemert op de grenzen van
betamelijk zal ik wel nooit zijn
eenzaam de toppen van het denken
diep de rust van oprecht samen
in veelvoud schittert wat zich innert
tot de zachte stroom waarop gedachten varen
en golven rimpelloos onstuimig
dansen met de wind
ik loop de paden van mijn hond
en droom de daden van vroeger
mijn oude huid
vervilt nu door de jaren
tast met vingers
schroomloos naar een nieuw moment
dan zie ik weer de stralen van de zomerzon
op de lach in je gezicht
ben ik het laken
laat ik onze stemmen stokken
daar waar wij verzonken in
vurige vluchtige vochtigheid
ongedeeld bleef het gebaar
waarmee jij je liefde gaf
passie baart slechts eenzaamheid
en stort meedogenloos haar kinderen
in de open zee
geef mij de tijd en ik zal zwijgen
geef mij je huid
en ik zal smachten naar je hart
gun mij het woord
dat verborgen tussen huid en huid
streelt en straalt
en meedeint met
jouw benen stappend in het ritme van
vaker dan de dagen
…………
waarom heeft geen naam
ze zingt haar zang op natte keien
juicht op het slagveld van dwaze harten
en danst uitbundig op de graven van moeders en tantes zonder hoop
waarom heeft geen naam
ze zwerft langs rijk gedekte tafels
schuift aan bij wie haar warmte geeft
blijft voor een nacht of voor een jaar
schenkt herinnering aan wie morgen leeft
waarom heeft geen naam
ze danst op het ritme van de maan
in nachten zonder weemoed
waarom heeft geen naam
ze zingt en danst en kijkt
in lege spiegels
waarom heeft geen naam
ze luistert naar de rimpels in de wind
en danst op het stoflicht van de sterren
waarom heeft geen naam
wit wit wit
de lakens
wit wit wit
de zusters
wit wit wit
de dokters
wit wit wit
en mijn gezicht
en haar gezicht
en zijn gezicht
rozig wit, gelig wit en bruinig wit
wit wit wit
de muren
wit wit wit
Tegen de blauwe hemel dravend
Op vier benen bult
Uitzinnig spetteren zijn kleuren
Amor, Amor, Amor
Reconnaisse moi
Even slechts, de zon staat stil
Colorant mes yeux blues
lijn 19 is opgeheven
stond ’s morgens in de krant
de chauffeur is overleden
de garage afgebrand
het bushok eenzaam en verlaten
biedt plaats aan slechts één laatste man
die heeft niks in de gaten
die denkt dat híj nog reizen kan
vriendelijk blijft hij wachten
zijn rug gekeerd naar toen
hij mijmert wat in zijn gedachten
en weet ‘the bus is coming soon’
voorbijgangers schudden het hoofd
om zoveel onbenul
de bus zal nooit meer rijden
reizen is nu flauwekul
op een dag is hij verdwenen
niemand weet waarheen
wel kwam hij nog een kwartje lenen -
voor de bus - op de dag dat hij verdween